Effectbeschrijving
Voor het onderdeel ecologie/natuur worden de volgende aspecten nader beschouwd:
- Natura 2000
- Beschermde soorten
- Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk (GNN))
Voor de Rijntakken zijn 59 Natura 2000-instandhoudingsdoelen geformuleerd. Het betreft 15 habitattypen waaronder kruidenrijke graslanden, diverse typen ooibossen, ruigtes en zomen, slikkige rivieroevers en waterplantvegetaties. Tot de aangewezen soorten (niet vogels) behoren vissen (zowel trekvissen als poldervissen), zoogdieren (bever, meervleermuis) en een amfibie (kamsalamander). Verder zijn er 11 broedvogels en 22 niet-broedvogels aangewezen als doelsoort.
Effecten op habitattypen
In de Rijswaard en Heesseltsche uiterwaarden bevinden zich binnen het ruimtebeslag van de dijkversterking de volgende kwalificerende habitattypen:
- H91E0A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen).
Ruimtebeslag (oppervlakte verlies)
Negatieve effecten op het habitattype H91E0A vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos), treden op als gevolg van ruimtebeslag. Op enkele plaatsen heeft een buitenwaartse versterking tot gevolg dat er een geringe oppervlakte aan zachthoutooibos zal verdwijnen binnen het HR-gebied. Hierbij gaat het om een deel van het zachthoutooibos ter plaatse van dijkvak 35 ten noorden van de visplas nabij Neerijnen en nabij dijkvak 28 in de Heesseltsche uiterwaarden (figuren hieronder).
De dijkversterking leidt tot een verlies van maximaal 1 ha zachthoutooibos. Betreffende marginale aantasting leidt niet tot significant negatieve effecten doordat het, het duurzaam (kunnen) behalen van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende habitattype zachthoutooibos, niet in de weg staat. Zoals in de Passende beoordeling is aangehouden leidt de dijkversterking tot een verlies van maximaal 1 ha zachthoutooibos. Op basis van de meest recente optimalisatie van het dijkontwerp, gaat het om 0,3 ha aantasting van zachthoutooibos.

zachthoutooibos (groen) inclusief ruimtebeslag op zachthoutooibos (rood gearceerd),
in relatie tot het Vergunningenontwerp (VO) (oranje)
De instandhoudingsdoelstelling voor zachthoutooibos (vochtige alluviale bossen) binnen het Habitatrichtlijngebied van de Rijntakken is behoud verspreiding, behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit, met een oppervlakte van 420 ha. De oppervlakte van habitattype H91E0A is op dit moment vrijwel gelijk aan de instandhoudingsdoelstelling behoud oppervlakte.
Voor de dijkversterking Tiel – Waardenburg (TiWa) is gebruik gemaakt van een project specifieke aanpak waarbij tijdig nieuw extra oppervlak zachthoutooibos binnen het project is gerealiseerd om er zeker van te zijn dat het instandhoudingsdoel van behoud van 420 ha oppervlak voor Rijntakken niet wordt aangetast binnen het projectgebied project dijkversterking Tiel – Waardenburg. Doordat het duurzaam (kunnen) behalen van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende habitattype zachthoutooibos niet in de weg staat, leidt de aantasting niet tot een significant negatieve effect.
Het gerealiseerde ooibos in de Rijswaard heeft een oppervlakte van 3,5 hectare (zie onderstaande figuur).

bestaande areaal zachthoutooibos in de Rijswaard (boskern).
Aantasting van het habitattype binnen het dijkversterkingsproject TiWa vindt uitsluitend plaats daar waar het gaat om kleinere snippers langs de dijk die – ondanks het feit dat ze wel kwalificeren – vanwege hun beperkte omvang van mindere ecologische waarde en kwaliteit zijn (het gewenste bos-klimaat behorend bij dit habitattype met een robuuste kwaliteit zal, gezien de omvang, nooit tot stand komen). Als onderdeel van het dijkversterkingsproject heeft het project TiWa, in de Rijswaard tijdig (2019) nieuw zachthoutooibos bij bestaande boskernen van zachthoutooibos gecreëerd met een extra factor in oppervlak (3,5 ha) om zodoende, met zekerheid voldoende omvang te creëren dat kwalificerend is ten tijde van aantasting zodat met zekerheid aan het instandhoudingsdoel behoud van oppervlak wordt voldaan. Op termijn wordt zelfs een kwaliteitsverbetering behaald (instandhoudingsmaatregel), omdat op deze wijze grotere boskernen ontstaan die ecologisch een veel hogere waarde kunnen krijgen dan kleine snippers langs de dijk.
Dit past geheel binnen het beleid uit het Natura 2000-beheerplan, waarbij is toegestaan dat ‘snippers’ zachthoutooibos, in dit geval die in het ruimtebeslag van de dijk vallen, mogen verdwijnen als deze worden teruggebracht op een wijze waarbij een grotere boskern ontstaat.
Er is gelet op dat er geen significante gevolgen zijn voor dit habitattype nadrukkelijk geen sprake van mitigatie en/of compensatie zoals bedoeld in de Habitatrichtlijn en Wet natuurbescherming. Het betreft een project specifieke maatregel om omvang van de habitat te waarborgen en een kwaliteitsimpuls te geven.
Op deze wijze draagt de project specifieke aanpak mede bij aan de verbeteropgave voor de kwaliteit van het habitattype zachthoutooibos, zoals geformuleerd in het Natura 2000-beheerplan Rijntakken (Provincie Gelderland 2018), de robuustheid van het habitattype binnen Rijntakken en de algemene Natura 2000-doelen voor ecologische samenhang, biodiversiteit, versterken van de natuurlijke kenmerken en ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.
Gelet hierop zijn significant negatieve effecten uitgesloten en vindt geen aantasting plaats van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Rijntaken in het licht van de instandhoudingsdoelstelling voor zachthoutooibos.
Effecten op habitatsoorten
In de Heesseltsche uiterwaarden bevindt zich binnen het ruimtebeslag van de dijkversterking leefgebied van kwalificerende habitatsoort: Kamsalamander (H1166).
Ruimtebeslag (oppervlakte verlies)
Als gevolg van de dijkversterking kunnen negatieve effecten optreden op leefgebied van de kamsalamander. Het effect heeft betrekking op verlies aan leefgebied, zijnde ruimtebeslag op voortplantingswater (0,1 ha) met bijbehorende land- en overwinteringsbiotoop (0,5 ha) in de Heesseltsche uiterwaarden. Het gaat om een watergang met een lengte van circa 500 m en breedte van 2 m (figuur hieronder). Door de tijdige aanleg van voldoende nieuw voortplantingswater met geschikt land- en winterbiotoop, aansluitend aan het bestaande leefgebied, blijft te allen tijde voldoende geschikt leefgebied beschikbaar.

Heesseltsche uiterwaarden binnen het Natura 2000-gebied Rijntakken
Onderstaande figuur geeft een inrichtingsschets weer van het vervangende leefgebied. Omdat er tijdig voldoende nieuw leefgebied voor de kamsalamander wordt gerealiseerd aansluitend aan bestaand leefgebied voor de soort in de Heesseltsche uiterwaarden, leidt een beperkte aantasting van bestaand leefgebied niet tot een significant effect op deze kwalificerende habitatsoort. Met deze maatregel wordt de draagkracht voor deze habitatsoort tijdig dusdanig vergroot, dat op het moment van de ingreep het effect van verlies aan leefgebied geen gevolgen heeft voor de draagkracht van de soort binnen Natura 2000-gebied Rijntakken. De omvang en/of kwaliteit van het leefgebied neemt niet af, maar wordt verbeterd, waardoor als gevolg van het voorgenomen project de instandhoudingsdoelstellingen van de soort niet in het geding komen.

Verstoring
De verschillende werkzaamheden kunnen gedurende de uitvoeringsfase alle leiden tot een bepaalde mate van verstoring. De aanleg- en graafwerkzaamheden gaan gepaard met optische verstoring, geluidsverstoring, lichtverstoring en trillingen door aanwezigheid mensen en/of inzet materieel.
Dit leidt tot verstoring op leefgebieden van kwalificerende soorten. Tijdens het broedseizoen kunnen hierdoor kwalificerende broedvogels verstoord worden die nabij het plangebied voorkomen, zoals ijsvogel, blauwborst, kwartelkoning, porseleinhoen, watersnip, dodaars en zwarte stern.
Buiten het broedseizoen kunnen door de genoemde effecten foeragerende kwalificerende niet-broedvogels zoals eenden, ganzen en zwanen worden verstoord. Ze zijn met name gevoelig voor optische verstoring. Graslanden en andere foerageergebieden en slaapplaatsen (killen, plassen en kleiputten) van (foeragerende en rustende) kwalificerende niet-broedvogels in een straal van enkele honderden meters rondom werklocaties kunnen hierdoor tijdelijk verstoord worden tijdens de uitvoeringsfase. Omdat gefaseerd gewerkt wordt zijn er telkens ook onverstoorde gebiedsdelen binnen het plangebied waar naartoe kan worden uitgeweken. Een significante verstoring van kwalificerende niet-broedvogels wordt derhalve niet verwacht.
Op basis van de Voortoets en Passende beoordeling blijkt dat er geen sprake is van significante effecten (verstoring en verlies leefgebied) op kwalificerende broed- en niet-broedvogels.
Stikstofdepositie
Bij de uitvoeringswerkzaamheden van de dijkversterking komt tijdelijk extra stikstof vrij. Het materieel dat wordt ingezet bij de dijkversterking leidt tot uitstoot van stikstofoxiden (NOx), hetgeen onder andere kan leiden tot verzuring en vermesting van stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden. Het dijktraject grenst aan het Natura 2000-gebied Rijntakken. Verder liggen in de omgeving van de dijk tussen Tiel en Waardenburg verschillende Natura 2000-gebieden. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn Kolland & Overlangbroek en Lingegebied & Diefdijk-Zuid.
De effecten van stikstof zijn berekend met behulp van AERIUS-Calculator (versie 2019a). Uit deze AERIUS berekening blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen dijkversterking resulteert in een (tijdelijke) uitstoot van maximaal 1,10 mol N/ha/jr. De resultaten van de berekening, de effecten en de volledige analyse en onderbouwing zijn nader uitgewerkt in de Passende Beoordeling.
Berekening
Uit de berekeningen blijkt dat als gevolg van de uitvoeringswerkzaamheden op 14 habitattypen/leefgebieden in 3 Natura 2000-gebieden een tijdelijke stikstofbelasting zal optreden. De hoogste bijdragen vinden plaats in het aangrenzende Natura 2000-gebieden, te weten Rijntakken.
In onderstaande tabel zijn de waarden op volgorden van stikstofbijdrage weergegeven, waarbij de toenames van de depositie is opgenomen op habitattypen/leefgebieden waarvan de kritische depositiewaarde al wordt overschreden.
Conclusie stikstofanalyse
Van elk van de behandelde habitattypen is op grond van de ecologische analyse geconcludeerd dat de tijdelijke extra depositie als gevolg van dijkversterking TiWa geen significante effecten veroorzaakt. De samenhang binnen de habitattypen en tussen de habitattypen komt niet in gevaar.
Significant negatieve effecten op het duurzaam behalen van geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende habitattypen als gevolg van de tijdelijke extra depositie door TiWa zijn met zekerheid uitgesloten. Er is geen sprake van een ecologisch waarneembaar of meetbaar effect op habitattypen dan wel leefgebied van soorten.
Cumulatie
De effecten van de dijkversterking TiWa moet worden bezien ‘in combinatie met andere plannen en projecten’ (cumulatie). Daarbij wordt gekeken naar plannen en projecten waarvoor een vergunning is verleend maar die nog niet zijn uitgevoerd (en verwerkt in de achtergronddepositie).
Als wordt gekeken naar de cumulatie met andere plannen en projecten dan is dijkversterking Gorinchem – Waardenburg (GoWa) relevant. Deze dijkversterking is het ‘buurproject’ van TiWa; het betreft eveneens een versterking van de dijk langs de noordoever van de Waal. De beide dijkversterkingen sluiten op elkaar aan. Dijkversterking GoWa loopt in planning iets voor op dijkversterking TiWa en de aanvraag om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming zal van TiWa later worden ingediend dan voor GoWa. TiWa dient dus bij het bepalen van de cumulatie rekening te houden met GoWa. Ook gezien de overlap in de periode van de uitvoering en locatie van de effecten is de cumulatie van de effecten van beide projecten beschouwd.
Van het Natura 2000-gebied Rijntakken lopen de effecten van dijkversterking Tiel – Waardenburg in tijd en plaats samen met die van dijkversterking GoWa. Of het gezamenlijke depositie-effect van TiWa en GoWa als significant moet worden beoordeeld kan worden betwijfeld. Zekerheidshalve is er van uitgegaan dat significante effecten niet kunnen worden uitgesloten. Om juridische zekerheid te krijgen dat de projecten door kunnen gaan, worden de effecten op die habitattypen die de hogere stikstofbelastingen ondervinden als gevolg van beide projecten uit voorzorg gecompenseerd. Het betreft de habitattypen Glanshaverhooiland (H6510A) en Stroomdalgrasland (H6120).
Uit het voorgaande blijkt dat in het Natura 2000-gebied Rijntakken, rekening houdend met de samenloop in tijd en plaats van de dijkversterkingen TiWa en GoWa, significante negatieve effecten op de volgende habitattypen in het Natura 2000-gebied Rijntakken niet geheel uit te sluiten zijn:
- Glanshaverhooiland (H6510A);
- Stroomdalgraslanden (H6210).
Het effect op de habitattypen waarvoor significante effecten in deze analyse niet kunnen worden uitgesloten, wordt gecompenseerd. Hiervoor is een compensatieplan opgesteld.
Hiertoe is de compensatie-opgave (in oppervlak) in beeld gebracht. Hierbij zijn de opgaven die voortvloeien uit TiWa en GoWa bij elkaar opgeteld.
Vervolgens is op basis van verschillende uitgangspunten gezocht naar een locatie die geschikt is om de compensatie uit te voeren. De gekozen locatie is een deel van de Heesseltsche Uiterwaarden, direct langs de dijkversterking TiWa. Op basis van de standplaatsvereisten van de betreffende habitattypen is vervolgens een inrichtingsplan gemaakt.
Voor nadere informatie over de gevolgde werkwijze, de locatiekeuze en het inrichtingsplan wordt verwezen naar de Passende Beoordeling.
Soort specifieke (veld)onderzoek is uitgevoerd naar het voorkomen van diverse beschermde (niet vrijgestelde) soorten. Het betreft onderzoek naar diverse soort(groep)en: vleermuissoorten zoals gewone- en ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, baardvleermuis, tweekleurige vleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals huismus, gierzwaluw, steenuil, buizerd, havik, sperwer en ooievaar. Amfibieën waaronder kamsalamander, poelkikker en rugstreeppad. Zoogdieren zoals steenmarter, kleine marterachtigen (bunzing, wezel en hermelijn) en bever.
De resultaten van het aanvullende onderzoek en de daadwerkelijke functie van het plangebied voor desbetreffende soorten is uitgewerkt in de rapportage veldonderzoek Tiel-Waardenburg en in het Soortenmanagementplan deel 1 (SMP deel 1).
Effectbeschrijving en -beoordeling
De werkzaamheden in het kader van de dijkversterking TiWa leiden tot de volgende effecten op hoofdlijnen:
- effecten sloop van gebouwen;
- effecten van maaien/rooien opgaande vegetatie;
- effecten dempen van watergangen;
- effecten van verschuiving van de dijk (binnenwaartse- of buitenwaartse as verschuiving).
Effecten sloop van gebouwen
De sloop van gebouwen (woningen, boerderijnen en schuren) leidt tot vernietiging van 3 (potentiële) nestlocaties van huismus (Vogelrichtlijn art. 3.1 Wnb) en 4 zomer- en paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis (Habitatrichtlijn art. 3.5 Wnb). Effecten op verblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis zijn uitgesloten. Gebouwen met een functie als zomer- en paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis vallen buiten de begrenzing van het VO of behoren niet tot de te amoveren gebouwen.
Effecten van maaien opgaande vegetatie en kap houtopstanden
Binnen het ruimtebeslag (VO) van de dijkversterking wordt de aanwezige vegetatie gemaaid en worden diverse bomen gerooid. Maaien/rooien van opgaande vegetatie en bomen zal leiden tot het aantasten dan wel plaatselijk verdwijnen van foerageergebied van diverse soorten vleermuizen (Habitatrichtlijn art. 3.5 Wnb), kleine marterachtigen bunzing, wezel en hermelijn (Andere soorten art. 3.10 Wnb) en diverse vogelsoorten (Vogelrichtlijn art. 3.1 Wnb). Lijnvormige vegetatiestructuren (houtwallen en bomenrijen) worden door vleermuizen en kleine marterachtigen respectievelijk gebruikt als vliegroute geleiding van en naar foerageergebieden en als verblijfplaatsen.
Het rooien van bomen kan leiden tot het vernietigen van jaarrond beschermde rust- en nestplaatsen van steenuil, buizerd en havik (Vogelrichtlijn art. 3.1 Wnb), en rust- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen (specifiek ruige dwergvleermuis) (Habitatrichtlijn art. 3.5 Wnb). Opgaande vegetatie heeft tevens een functie als schuilplek of nestplaats voor algemeen voorkomende vogels (Vogelrichtlijn art. 3.1 Wnb) en diverse soorten zoogdieren waaronder kleine marterachtigen bunzing, wezel en hermelijn (Andere soorten art. 3.10 Wnb).
Opgaande vegetatie langs oevers, kleiputten en killen hebben specifiek betekenis voor bever (Habitatrichtlijn art. 3.5 Wnb). Het verwijderen van deze vegetatie in uiterwaarden waar de bever voorkomt leidt tot een beperkte aantasting van foerageergebied van de bever.
Effecten dempen van watergangen
Het dempen van wateren (poelen, kleiputten, killen) kan voortplantingsplaatsen van kamsalamander en poelkikker aantasten (Habitatrichtlijn art. 3.5 Wnb). Tijdens het dempen kunnen daarnaast exemplaren van de soort worden gedood. Ook algemeen voorkomende amfibieën en vissen (Andere soorten art. 3.10 Wnb) hebben voortplantingshabitat in te dempen wateren
Effecten van verschuiving van de dijk
Als gevolg van een (as)verschuiving van de dijk wordt landbiotoop (overwinteringshabitat) van kamsalamander en poelkikker (Habitatrichtlijn art. 3.5 Wnb) en enkele algemeen voorkomende amfibieën en zoogdieren (Andere soorten art. 3.10 Wnb) vernietigd. Ook kan dit leiden tot aantasting van foerageergebied van steenuil (Vogelrichtlijn art. 3.1 Wnb).
Conclusie
Door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen (landschappelijke inpassing) zoals benoemd in het Soortenmanagementplan (SMP deel 2), is de duurzame ‘gunstige staat van instandhouding’ van beschermde soorten op gebiedsniveau gewaarborgd en zullen effecten van de dijkversterking op soorten per saldo positief uitvallen, waardoor het gewenste ambitieniveau (de ’plus’) wordt bereikt.
Vrijwel het gehele buitendijkse deel van het plangebied – dat ook is begrensd als Natura 2000 – maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en/of de Groene Ontwikkelingszone (GO), deelgebied 179; Waaluiterwaarden Tiel-Waardenburg. Gebiedsdelen van GNN/GO binnen het plangebied bevatten (landschaps)elementen die onderdeel uitmaken van de kernkwaliteiten natuur en landschap van GNN/GO, zoals half natuurlijk cultuurlandschap met natuurcomplexen, A-locatie bos, leefgebieden van weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bever en kleinschalige landschappen met strangen, hagen en singels, knotwilgen en ooibos.
Binnendijks is het landgoed Waardenburg onderdeel van GNN en zijn daarnaast slechts enkele kleinere bosgebieden begrensd als GNN en enkele graslandpercelen in en rondom deze bosgebieden als GO. Deze GNN/GO gebieden liggen in deelgebied 49; Ophemert – Neerijnen.
Effectbeschrijving en -beoordeling
Als gevolg van de dijkversterking (Vergunningenontwerp, VO), vindt ruimtebeslag plaats op het GNN/GO met aantasting van de kernkwaliteiten op GNN als gevolg (27,92 ha). Aantasting van de kernkwaliteiten is toegestaan doordat er met de dijkversterking sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang en doordat er geen alternatieven zijn. De negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de ecologische samenhang worden zoveel mogelijk beperkt. De resteffecten aan verlies van kwaliteit en/of oppervlakte wordt gecompenseerd. De ontwikkeling van de kernkwaliteiten c.q. de natuurtypen zoals voorgesteld op de nieuwe buitentaluds (23,7 ha), de restopgave op het terrein van Zorglandgoed Bloemfonteijn (1,56 ha), in de Winssensche Waarden (8,95 ha) en op het Heuffterrein (2,18 ha), is ruim voldoende om de compensatieopgave te realiseren.
Toelichting samenvattende tabel:
- De totale compensatieopgave bedraagt 36,61 ha. Daarvan is 27,92 ha afkomstig van het ruimtebeslag op GNN en 8,69 ha afkomstig door de oppervlakte toeslagfactor.
- De totale oppervlakte van het nieuwe buitentalud bedraagt 20,12 ha. Daarvan is 8,26 ha steenbekleding, waardoor hier geen GNN kan worden teruggebracht. Hierdoor blijft er 11,86 ha op het nieuw buitentalud over voor compensatie.
- GO delen worden bestemd als GNN wat 8,20 ha aan compensatie oplevert. Daarnaast worden ook delen zonder GO bestemd als GNN, dit levert 3,87 ha op. Totaal levert dit 12,07 ha aan compensatie op.
- Deze samen opgeteld, 11,86 ha + 12,07 ha geeft 23,93 ha compensatieoppervlak dat als GNN op het buitentalud van de nieuwe dijk ingericht wordt.
- De totale resterende compensatieopgave die elders, en dus niet op de nieuwe dijk, gecompenseerd dient te worden, komt hiermee op 12,7 ha (36,61 ha – 23,93 ha). Deze wordt gerealiseerd op Zorglandgoed Bloemfonteijn, in de Winssensche Waarden en op het Heuffterrein.
- De restcompensatie samen met de compensatie van het buitentalud op de nieuwe dijk, is gelijk aan de totale compensatieopgave van 36,61 ha (12,7 + 23,93 = 36,61).
Effectbeoordeling
Mitigerende en compenserende maatregelen
Om het dijkversterkingsontwerp uitvoerbaar te maken is in het ontwerp rekening gehouden met maatregelen die negatieve effecten beperken.
Er vallen ca. 2050 bomen binnen het ruimtebeslag van het vergunningontwerp. Vanuit uitvoerbaarheid en dijkveiligheid moeten bomen binnen het ruimtebeslag in principe gekapt worden. Deze bomen worden conform de Wet natuurbescherming of gemeentelijke kapvergunningen gecompenseerd.
Het gaat hierbij om ca. 1850 buiten de bebouwde kom die vallen onder de Wet natuurbescherming. Hiervoor moet de aannemer een kapmelding doen bij de provincie Gelderland en deze bomen moeten gecompenseerd worden.
Ca. 200 bomen vallen binnen de bebouwde kom van de gemeente West Betuwe. Hiervan zijn op basis van het Vergunningenontwerp ca. 125 (op basis van omtrek of hoogte) bomen vergunningsplichtig (omgevingsvergunning voor vellen houtopstanden). Voor de bomen binnen de bebouwde kom geldt geen compensatie- en/of herplantingsplicht, maar kunnen eisen gesteld worden in de omgevingsvergunning.
Bomen binnen het Vergunningenontwerp in de gemeente Tiel zijn niet vergunningplichtig maar vallen onder de meldingsplicht van de Wet Natuubescherming.
Bomen buiten het ruimtebeslag kunnen worden gehandhaafd.
Herplant en compensatie is geregeld in het Landschapsplan. Indicatief gaat het daarbij om ca. 1700 extra bomen. Voor de overige ca 150 bomen wordt nader bekeken of dat past binnen het landschapsplan dan wel dat in overleg met de gemeenten een andere locatie kan worden gevonden.
Binnen het VO zijn overigens ca. 50 bomen die vanwege hoge natuurwaarden of cultuurhistorische waarde behouden blijven. Deze zijn aangeduid in het vergunningenontwerp. Voor één boom ter plaatse van de Donkerstraat te Heesselt dienen ten behoeve van behoud extra maatregelen te worden getroffen in het ontwerp om de dijkveiligheid te waarborgen.