Effectbeschrijving

In dit hoofdstuk zijn de berekende effecten van het VO-ontwerp van maart 2020 weergegeven.

Er wordt beknopt de resultaten van de grond- en oppervlaktewatermodellering besproken. Voor een uitgebreide toelichting, en meer achtergrondinformatie, wordt verwezen naar de specifieke rapporten voor de grond- en oppervlaktewater analyses. De informatie in deze twee rapporten is te omvangrijk om allemaal in dit MER op te nemen.

Grondwaterstanden

Langs het dijktracé zijn er globaal gezien twee factoren die van invloed zijn op de grondwaterstanden. Dit is het dempen van watergangen binnen het toegenomen ruimtebeslag, en het vergroten van de deklaagweerstand ter plaatse van de vergrote dijk. Effecten treden voornamelijk op in de deklaag.

Ten eerste worden langs het dijktracé watergangen gedempt. Over het algemeen staat gedurende een droge periode het omliggende grondwater lager dan het slootpeil en hebben de sloten een infiltrerende werking. Tijdens een natte periode staat het omliggende grondwater juist hoger dan het slootpeil, en hebben de sloten een drainerende werking. Wanneer deze sloten gedeeltelijk gedempt worden vermindert hierdoor lokaal de infiltratie in droge perioden, en vermindert lokaal de drainage in natte perioden. Dit zorgt in de deklaag, terplekke van de gedempte sloot, voor respectievelijk een verlaging van de GLG en verhoging van de GHG. Demping van watergangen vindt alleen plaats op locaties binnen het nieuwe ruimtebeslag van de dijk, en hier stijgt het maaiveldhoogte dus ook. Een stijging van de GHG leidt hier dus niet tot grondwateroverlast. Dit effect werkt niet door in het watervoerend pakket.

Ten tweede heeft het toegenomen ruimtebeslag van de dijk heeft invloed op de grondwaterstanden in de deklaag ter plaatse van de dijk. De daling van de GHG langs het dijktracé wordt veroorzaakt door de toename van de weerstand van de deklaag en het verwijderen van maaivelddrainage, en daarmee de afname van de kwel (van water uit de Waal). Het toegenomen ruimtebeslag is minder van invloed op de GLG omdat in droge situaties de grondwaterstand in de deklaag (en waterstand in de Waal) lager dan de teen van de dijk staat, en het toegenomen ruimtebeslag van dijk dus weinig invloed heeft op de grondwaterstand.

Voor de GHG en GLG is te zien dat de grondwaterstand ter plaatse van de maatregelen in Heesselt, de Zandstraat en Molenblok daalt. Dit komt doordat hier de afvoercapaciteit is vergroot. Voor de GHG is dit een positief effect omdat de afvoer in natte omstandigheden wordt vergroot. Voor droge omstandigheden is het minder gewenst, echter komt dit effect alleen zeer lokaal ter plaatse van de watergangen voor. In het watervoerende pakket zijn er nagenoeg geen veranderingen in de stijghoogten.

De effecten (voor alle situaties) op de grondwaterstanden aan de binnendijkse zijde concentreren zich sterk langs de dijk zelf. Verder landinwaarts treden geen effecten op. Het effect van de dijkversterking op de grondwaterstanden is dus beperkt.

Verandering van de GHG in de deklaag [m]

 

Verandering van de GLG in de deklaag [m]

 

Verandering van de GG (gemiddelde grondwaterstand) in de deklaag [m]

 

Verandering van de GHG in het watervoerendpakket [m]

 

Verandering van de GLG in het watervoerendpakket [m]

 

Verandering van de GG (gemiddelde grondwaterstand) in het watervoerendpakket [m]

 

Verandering kwel en infiltratie

Onderstaande figuren laten de verandering in de kwel tijdens de GHG en GLG zien. Deze verandering is kleiner dan 2% per peilgebied, en voldoet daarmee aan de norm van het waterschap. Langs de dijk zijn er tijdens de GHG een aantal locaties waar de infiltratie afneemt, dit komt door het grotere ruimtebeslag van de dijk. Doordat er ter plaatse van de dijk minder infiltratie kan plaatsvinden, infiltreert er iets meer water verder buitendijks in de uiterwaard. Dit is te zien aan de blauwe-rode vlekken langs de dijk. Hierdoor blijft de netto kwel/infiltratie gelijk, en is er ook bijna geen verandering in de kwel/infiltratie binnendijks. De kwel/infiltratie veranderingen langs de dijk vinden enkel plaats op de locatie van de dijk zelf, en stralen niet uit naar de omgeving. Op de locaties waar de kwel verandert zijn er geen kwelgevoelige functies aanwezig.

De nieuwe damwanden in de dijk laten geen effect zien op de schaal van dit model (25*25 m). Lokaal kunnen de damwanden wel effect hebben, dit is verder uitgewerkt in paragraaf 9.1.5.3.1

Verandering kwel tijdens GHG [mm/d]

 

Verandering kwel tijdens GLG [mm/d]

 

Effect bij T10-hoogwater
De verandering van de grondwaterstand tijdens de T10 situaties laat een vergelijkbaar patroon zien als de veranderingen voor de GHG en GLG. Vooral tijdens een T10-hoogwatersituatie nemen de grondwaterstanden langs de dijk af. Dit heeft te maken met het toegenomen ruimtebeslag van de dijk en grotere weerstand van de deklaag (dikkere kleilaag van de nieuwe dijk). Voor de T10-laagwater is te zien dat de grondwaterstand ter plaatse van de maatregelen in Heesselt, de Zandstraat en Molenblok daalt. Dit komt doordat hier de afvoercapaciteit is vergroot.

Ook de verandering in kwel- infiltratiestromen tijdens T10 situaties is klein. In de T10hoogwatersituatie (Figuur 9‑) is er ter plaatse van de dijk een blauwe kleur te zien in de effectkaarten. Dit is geen toename in kwel, maar juist een afname in infiltratie (de dijk ligt namelijk hoger dan de grondwaterstanden). Omdat de dijk groter/breder wordt, neemt de weerstand van de dijk toe, en daardoor neemt de infiltratie door de dijk af. Wel neemt de binnendijkse kwel tijdens de T10hoogwatersituatie af. Dit is zeer waarschijnlijk het gecombineerde effect van het plaatsen van een damwand en het ter plaatse voorkomen van een zandbaan (zie ook tekst over effect constructies verderop in deze paragraaf). Een afname van binnendijkse kwel tijdens hoogwater is een positieve ontwikkeling. Voor de T10laagwatersituatie verandert er nagenoeg niets in de binnendijkse kwelstromen.

De kwelveranderingen tijdens T10hoogwater in de uiterwaarden zien er op het eerste gezicht significant uit. Maar hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat de hele uiterwaard al onder water staat, en er veel infiltratie is. Lokaal verschuift de verdeling van deze infiltratie iets na de aanleg van de dijk. Dit heeft geen effect op de (natuur) functie van de uiterwaarden. Daarnaast is er in deze situatie nagenoeg geen kwelverandering binnendijks te zien. Dit duidt erop dat de lokale toe- en afnames van infiltratie in de uiterwaard met elkaar in evenwicht zijn: Netto neemt de kwel richting binnendijks niet toe.

Verandering van de grondwaterstand in de deklaag tijdens T10-Laagwater [m]

 

Verandering van de grondwaterstand in de deklaag tijdens T10-Hoogwater [m]

 

Verandering van kwel tijdens T10-Hoogwater [mm/d]

 

Verandering van kwel tijdens T10-Laagwater [mm/d]

 

Effect constructies
Er is geen eenduidig effect van de toegevoegde damwanden op de grondwaterstanden te zien. De damwanden reiken niet erg diep en sluiten daardoor maar een beperkt deel van het watervoerend pakket af. Hierdoor hebben de damwanden nauwelijks tot geen invloed op de stijghoogten in het watervoerend pakket.

In de T10hoogwatersituatie zijn drie locaties te zien waar de kwel binnendijks afneemt. Dit is tussen Opijnen en Heesselt (Zandstraat), ten zuiden van Varik en ten noordoosten van Ophemert. Op deze drie locaties worden extra damwanden in de dijk geplaatst, het zogenaamde barrière effect. Deze reduceren de ondergrondse kwelstroom vanuit de Waal. De kwelafname tussen Opijnen en Heesselt is het grootst in vergelijking met de andere drie binnendijkse locaties. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de extra zandige ondergrond die hier lokaal voorkomt, in combinatie met het vergraven van de kil. De uiteindelijke verandering in kwel hangt af van de lokale bodemopbouw (bv. een goed of slecht doorlatende deklaag).

Effect heraanleg leefgebied Kamsalamander
In het noorden van de Heesseltsche uiterwaard, tegen de dijk aan, wordt een extra kil vergraven om nieuw leefgebied voor de kamsalamander te creëren en tevens ze zorgen voor compensatie voor het dempen van watergangen, compensatie voor de aantasting van KRW en landschappelijke inpassing. Deze kil is meegenomen in de modellering als een smalle en ondiepe (NAP +3,00 m) strook langs de dijk. Met een vergrootte infiltratieweerstand om de kleiafwerking te schematiseren. De modelresultaten laten zien dat de aanleg van de kil de binnendijkse grondwaterstromen niet beïnvloeden. Dit is gecontroleerd met de modelresultaten van het VKA ontwerp waarin deze kil nog niet was opgenomen. Het VKA-ontwerp en VO-ontwerp geven binnendijks van de op deze locatie dezelfde effecten, wat erop duidt dat de invloed van de kil niet binnendijks reikt.

Effecten bij extreme neerslag T10- en T100 bui
In de modellering van het regionaal oppervlaktewatersysteem zijn alle maatregelen t.b.v de bergingscompensatie opgenomen. Waar het geraakte en gerealiseerde B- en C- watergangen betreft is het netto bergingseffect indirect opgenomen in de ”bergingswatergang” van iedere afwateringseenheid. Maatregelen in het A-watersysteem zijn direct opgenomen in de modelschematisatie.

De enige significante effecten (> 1 cm peilverandering) in de T10- en T100-bui situatie treden op bij de Zandstraat. Door de verbeterde afvoermogelijkheid is de piekwaterstand ten oosten van de maatregel iets lager, zonder dat de piekwaterstand elders verhoogt. Dit effect is deels een rekeneffect, omdat een B-watergang wordt opgewaardeerd naar een A-watergang. En de verbinding dus opgenomen wordt in de schematisatie. In het veld is deze verbinding er echter al in de vorm van een B-watergang. Deze maatregel geeft wel aan dat deze watergang een functie heeft in de afwatering van het regionale watersysteem, en het te onderbouwen is om deze watergang op te waarderen naar A status.

De overige maatregelen hebben lokaal positieve effecten, maar deze werken niet door in het regionale systeem.

Effect van dijkontwerp op piekwaterstand per afwateringseenheid tijdens T10-bui [m]

 

Effect van dijkontwerp op piekwaterstand per afwateringseenheid tijdens T100-bui [m]

 

Effecten tijdens hoog- en laagwater
Het effect op de piekwaterstanden tijdens een hoogwater is groter dan voor de T10- en T100bui. Rondom de Zandstraat is er een verlaging in de piekwaterstand tot 10 cm, zonder dat dit leidt tot verhogingen elders. Zoals bij de T10- en T100bui al uitgelegd is dit deels een rekenkundig effect.

De verbredingen in het watersysteem in Heesselt zorgen voor een verlaging van de piekwaterstand van ongeveer 2,5 cm. De overige maatregelen hebben enkel lokaal (positieve) effecten die niet doorwerken tot in het regionale oppervlaktewatersysteem.

Effect van dijkontwerp op piekwaterstand per afwateringseenheid tijdens hoogwater [m]

 

De effecten in droge perioden zijn enkel kwalitatief weergegeven omdat de opgelegde randvoorwaarden tijdens de droogte theoretisch van aard zijn (constante watervraag van 0,3 l/s/ha). Het presenteren van een exact verschil is daarom niet mogelijk (kent geen herleidbare grond). Door de effecten kwalitatief weer te geven is er wel in beeld gebracht waar de situaties eventueel verbeteren of verslechteren. In de berekende effecten komen afwateringseenheden naar voren die een wateraanvoertekort hebben en droogvallen. In de praktijk hoeft het niet te betekenen dat er ook daadwerkelijk een watertekort is. Zoals hierboven aangegeven gaat het in deze berekening vooral om de kwalitatieve beschouwing van de knelpunten in droge situaties.

Rondom de Zandstraat is er in het referentiemodel al onvoldoende watertoevoer mogelijk. De effectberekening laat zien dat de maatregelen bij de Zandstraat zorgen voor een nog lagere waterstand. Dit betekent niet meteen een kwantitatieve verslechtering. Maar het cluster van afwateringseenheden met lagere waterstanden geeft wel aan dat water sneller afgevoerd wordt in droge perioden. Om deze reden wordt voorgesteld om de duiker onder de Zandstraat te vervangen door een duiker die dichtgezet kan worden. Zo kan water in droge perioden beter vast gehouden worden, wat zorgt voor een verbetering van het wateraanbod ten opzichte van de huidige situatie.

Effect van dijkontwerp op dalwaterstand per afwateringseenheid na 7 dagen droogte [m]

Bovenstaande analyse van het oppervlakte- en grondwatersysteem is op basis van regionale modellering. Langs de dijk worden damwanden geplaatst en is er drainage nodig om kwel- en hemelwater te verwerken. Deze elementen hebben vooral lokale effecten die niet in de regionale modellering naar voren komen. Om een beeld te krijgen van de te verwachten lokale effecten is er een aantal maatgevende sommen gemaakt om de bandbreedte van te verwachten effecten van de damwanden te bepalen. En om een maatgevend debiet voor de drainage te bepalen om gewenste grondwaterstanden te bereiken.

Lokale hemelwaterafvoer
Over het maaiveld afstromend hemelwater moet lokaal worden verwerkt. Hiervoor zullen op locaties waar de dijk dichter bij woningen komt te liggen, lokale oplossingen worden voorgesteld. Dit in de vorm van de grindkoffers, extra drainage of afvoergoten. Dit wordt in de nadere uitwerking en in overleg met de aannemer, omgevingsmanagement en bewoners bepaald.

Het onderzoek naar de lokale effecten van de damwanden en drainageontwerp is te vinden in deze rapporten. Hierin staat de uitgangspunten en modelresultaten. In deze paragraaf zijn beknopt de conclusies en aanbevelingen weergegeven.

Lokale effecten damwanden

Effecten op de grondwaterstand

Effecten GHG
Voor GHG-situaties is er over het algemeen een daling van 15-20 cm aan de binnendijkse zijde van de damwand, en 15-20 cm stijging aan de buitendijkse zijde van de damwand. Dit effect is op een afstand van 10-15 meter van de damwand uitgedoofd naar minder dan 5 cm. De daling en stijging van de GHG komt doordat de damwand de binnendijks gerichte horizontale grondwaterstroming tegen houdt. De daling van de GHG aan de binnendijkse zijde reduceert het risico op (grond)water overlast.

Effecten GLG
Binnendijks wordt er een stijging van 10-15 cm van de GLG berekend. Dit is omdat de damwand een gedeelte van de horizontale grondwaterstroming richting de rivier tegen houdt. Aan de buitendijkse zijde daalt de GLG 10-15 cm. Effecten treden op binnen een afstand van 10-15 m van de damwand. De stijging van de GLG aan de binnendijkse zijde reduceert het risico op zetting van eventuele kritische bebouwing.

Effecten gemiddelde situatie
De damwanden hebben het grootste effect op de grondwaterstand bij extreme hydrologische omstandigheden. Tijdens een erg natte of erg droge situatie. Dit is omdat er in die situatie een horizontale stroming in de deklaag is. In natte perioden landinwaarts, en in droge perioden rivierwaarts. De damwand blokkeert die stroming deels. In gemiddelde situaties is er nagenoeg geen netto grondwaterstroom richting de rivier of polder. Daarom is het effect van de damwand op de gemiddelde grondwaterstand ook nihil.

Effecten hoogwater
De berekeningen voor de hoogwaterprofielen laten zien dat de freatisch grondwaterstand in de dijk tot wel 80-100 cm kan stijgen ter plaatse van de damwand. De grondwaterstand zal niet boven de maaiveldhoogte van de dijk uitkomen. Wanneer de damwand in de binnenteen geplaatst wordt, daalt de grondwaterstand aan de binnendijkse zijde van de damwand.

Profiel samenstelling
Naast de hydrologische omstandigheden laten berekeningen zien dat ook de samenstelling van het dijkprofiel en de deklaag van invloed zijn op de effecten van de damwanden. Bij het plaatsen van een damwand wordt de deklaag doorsneden, en kan er geen horizontale stroming meer optreden. Grondwater moet dan onder de damwand langs, via het watervoerend pakket. Of het stuwt zich op tegen de damwand. Wanneer er al weinig horizontale stroming in de deklaag is, is het effect van de damwand relatief klein. Dat zien we bij de kleiige profielen (TG017). Wanneer er zandbanen in de deklaag aanwezig zijn, stroomt daar meer grondwater doorheen. Plaatsing van de damwand blokkeert die stroming. Als dit zand in direct contact staat met het watervoerend pakket kan het grondwater zonder al te veel weerstand onder de damwand verder stromen, en is er alsnog relatief weinig effect op de grondwaterstanden (TG052). De situatie verandert wanneer zandbanen in de deklaag niet in direct contact staan met het watervoerend pakket. Bij plaatsing van de damwand moet het grondwater in de zandbaan eerst één of meerdere kleilagen kruisen. Door de hoge weerstand van de kleilagen kan dit voor enkele decimeters opstuwing zorgen.

Samenvatting
Plaatsing van damwanden leidt tot een extremere grondwaterdynamiek in de dijk (aan de buitendijkse zijde van de damwand). Dat wil zeggen: De GHG wordt hoger en de GLG wordt lager. Aan de binnendijkse zijde van de damwand wordt de grondwaterdynamiek juist gedempt: Een lagere GHG en een hogere GLG. Vanwege het dempende en versterkende effect op de grondwaterdynamiek is er geen verandering in de gemiddelde grondwaterstand. De mate van verandering hangt voornamelijk af van de zandigheid van het dijkprofiel. Een zandig profiel kan een verandering van 1 meter geven, bij een kleiig dijkprofiel kan dit 25 cm zijn. De effecten zijn binnen 10-20 m van de damwand uitgedoofd tot minder van 5 cm. Het grootste effect wordt verwacht bij dijkprofielen/deklaagopbouw met tussenzandlagen.

Aanbevelingen

Woningen langs de dijk
Effecten op de grondwaterstand worden tot maximaal 10-20 m van de damwand berekend. Deze effecten laten altijd een verbetering aan de binnendijkse zijde van de damwanden zien. Namelijk een daling van hoge grondwaterstanden, en een stijging van lage grondwaterstanden. Uit de berekeningen komen geen risico’s op grondwater over- of onderlast bij woningen naar voren.

De hoogwaterberekeningen laten zien dat de grondwaterstand, bij plaatsing van de damwand in de binnenteen, bij de binnenteen daalt. Dit heeft een positief effect op de wateroverlast die lokaal langs de binnenteen ervaren wordt.

Vanuit geohydrologisch oogpunt is monitoring van de woningen langs de dijk niet nodig om eventuele negatieve effecten van de damwanden te monitoren.

Grondwaterstand in de dijk
De hoogwaterberekeningen laten zien dat de grondwaterstand in het dijkprofiel aanzienlijk kan stijgen. Met name bij zandige bodemopbouw kan dit oplopen tot 1 meter stijging. Er zal bepaald moeten worden of dit niet van negatieve invloed is op de dijkstabiliteit. Daar staat tegenover dan aan de binnendijkse zijde van de damwand, en bij de binnenteen, de grondwaterstand daalt. Mocht deze stijging ongewenst zijn met het oog op de stabiliteit, dan kan ervoor worden gekozen de damwanden te perforeren.

Risicolocaties
De locaties waar het meeste effect van de damwanden verwacht wordt zijn locaties met tussenzandbanen in de deklaag. Vanuit geohydrologisch oogpunt zijn er hier geen risico’s. Maar tijdens hoogwatersituaties zal op deze locaties de freatische grondwaterstand in de dijk het meeste stijgen.

Lokale inpassing drainage

Geraakte drainagebuizen
In totaal wordt er 7.500 m van de bijna 11.000 m drainageleiding geraakt in het VO van mrt-2020. Uitgangspunt gaat zijn om deze geraakte drainage terug te brengen. En daarbij lokaal te kijken naar wat de beste oplossing hiervoor is. Daarbij moeten ook de delen van geraakte leidingen die niet in het ruimtebeslag liggen mee genomen worden. Alle drainageleidingen moeten aangesloten worden op een afvoer-/doorspuitput.

Maatgevend drainagedebiet en aansluiting op het regionale watersysteem
Uit maatgevende geohydrologische profielberekeningen blijkt het debiet uit de drainageleidingen maximaal 35 m3/d. Dit is een worst case benadering voor een hoogwatersituatie met een zandige bodem en een draingeleiding van 500 m. Dit debiet is niet van dusdanige ordegrootte dat dit aanvullende maatregelen in het oppervlaktewatersysteem vergt, mits de drainage in de deklaag wordt aangelegd.

 

Bij het aanleggen/verleggen van de drainagevoorzieningen moet er lokaal voor gezorgd worden dat deze aangesloten worden op een (kop)sloot met een verbinding met het regionale oppervlaktewatersysteem. Zodat het debiet uit de drainageleidingen goed kan wegstromen. In de praktijk betekent dit waarschijnlijk het opschonen van de bestaande watergang waar de drainage in uit komt.

 

De status van de ontvangende watergangen moet opgewaardeerd naar B-watergang. Zonder dat daarbij de maatvoering van de watergangen vergroot wordt naar het minimumprofiel van een B-watergang. De opwaardering dient omdat de watergangen een belangrijke functie hebben in het lokale watersysteem. Met de opwaardering is het onderhoud van de watergangen geborgd. Daarnaast dient de aangepaste / teruggebrachte drainage vastgelegd te worden op de Legger Waterkeringen.

 

Lang niet alle bestaande putten sluiten aan op een watergang die op de legger staat. Het is aan te raden om ook de ontvangende watergangen van niet geraakte drainage op de legger op te nemen als B-watergang.

 

Drainage bij steunbermen en verwerking overslagdebiet

De berekeningen laten zien dat het mogelijk is de steunbermen droog te houden met drainage als het overslagdebiet optreedt. Wel zijn er een aantal voorwaarden en aandachtspunten bij de aanleg van de steunbermen:

  • Ten eerste dient de helling van het binnentalud en -berm zodanig te zijn dat water direct kan afstromen richting het maaiveld. Er mogen geen plassen op de steunberm ontstaan;
  • Ten tweede dient er een infiltratieweerstand van ten minste 10 dagen bovenop de steunberm aanwezig te zijn. Deze weerstand kan gerealiseerd worden met een grasmat. Nog beter is een weerstand groter dan 30 dagen. Deze kan gerealiseerd worden door de berm af te werken met ± 30 cm klei (leeflaag). Daarbij is het belangrijk dat de grasmat voldoende stevigheid heeft dat deze niet afspoelt met het afstromende overslagwater;

Ten derde geven twee drains een beter resultaat dan één drain. De tweede drain bevindt zich dieper in de steunberm, en kan daardoor effectiever de steunberm draineren. Wel is het onderhoud van deze diepe drain lastig uit te voeren. Het is de mogelijkheid om drains in zogenaamde lussen aan te leggen. Hierbij wordt er langs de gehele breedte van het bermprofiel gedraineerd. De uiteinden van de drainagebuizen liggen dan aan maaiveld en kunnen eenvoudig bereikt worden om door te spoelen. Deze aanlegmethode wordt vaker toegepast;

  • De doorlatendheid van het zand waaruit de steunberm is opgebouwd heeft in de berekeningen een doorlatendheid van 10 m/d. Dit is een conservatieve schatting. Bij een hogere doorlatendheid zullen de drains effectiever zijn. Het verhogen van de doorlatendheid naar 25 m/d gaf een extra verlaging van 30-40 cm in de steunberm. Hierbij werd nog steeds niet de gewenste verlaging bereikt.

Aanbevelingen

Drainages ter voorkomen van wateroverlast:

  • De drainage moet in de deklaag, dichtbij de teen van de dijk worden aangelegd;
  • Drainage moet worden aangesloten op watergangen met tenminste de B-status.

 Drainages in steunbermen:

  • De berm moet worden afgewerkt met een leeflaag van ten minste 30 cm;
  • De drainage bij voorkeur in lussen aanleggen;
  • De drainage moet bij voorkeur worden aangesloten op een A-watergang.

Dijkvak 1-12 (TG010+40 – TG067+07)
Dijkvakken 1-12 grenzen aan peilgebied TLW009 en ligt tussen Tiel en Ophemert. Dit is een relatief lang gedeelte van de dijk waar een gelijk peil gehandhaafd wordt, en het oppervlaktewater met elkaar in open verbinding staat.

Grondwater
Algemene effecten
Langs het dijktracé worden lokaal binnendijks watergangen gedempt en verandert het ruimtebeslag van de dijk. De toe- of afname van het ruimtebeslag, en de daarmee optredende verandering van oppervlaktewater, drainage en weerstand van de deklaag, zorgen lokaal voor kleine verhogingen en verlagingen van de grondwaterstand in de deklaag. Deze veranderingen zijn relatief klein en vallen binnen de natuurlijke variatie van grondwaterstanden binnen het gebied. Het gaat hierbij om enkele centimeters verandering, veroorzaakt door verandering in maaiveldhoogte (bredere dijkberm of demping van sloot). De effecten in de deklaag zijn ook niet te zien in het watervoerend pakket. Dit betekent dat de effecten in de deklaag zeer lokaal zijn, en niet veroorzaakt worden eventuele toegenomen invloed van de Waal. Effecten in de deklaag tijdens de GLG zijn kleiner dan tijdens de GHG. Dit is omdat tijdens de GLG de grondwaterstand al grotendeels beneden de deklaag staat.

De veranderingen in kwel in de GLG en GHG situatie komen voornamelijk lokaal voor. Ter hoogte van het vergrote ruimtebeslag van de dijk ontstaat er minder infiltratie, geohydrologisch wordt dit gecompenseerd door een iets hogere infiltratie in een smalle strook buitendijks langs de dijk. Netto is er op deze manier evenveel kwel en infiltratie richting binnendijks. In de T10hoogwatersituatie (Figuur 9‑) is er ter plaatse van de dijk een blauwe kleur te zien in de effectkaarten. Dit is geen toename in kwel, maar juist een afname in infiltratie (de dijk ligt namelijk hoger dan de grondwaterstanden). Omdat de dijk groter/breder wordt, neemt de weerstand van de dijk toe, en daardoor neemt de infiltratie door de dijk af.

Ten noordoosten van Ophemert wordt er een damwand geplaatst. Deze damwand zorgt voor een kleine reductie in kwel tijdens een hoogwater (< 0,5 mm/d). Dit is een licht positief effect.

Specifieke effecten dijkvakken
Langs deze dijkvakken wordt er een aantal damwanden aangebracht. De geohydrologische effectberekening toont aan dat deze damwanden de grondwaterstand niet beïnvloeden. Zowel in de GHG, GLG, T10-hoogwater en T10-laagwater is er geen effect berekend.

Bij het inundatiekanaal ligt er een A-teensloot in het ruimtebeslag. Deze watergang wordt verlegd. De verlegging van deze watergang heeft geen effect op de grondwaterstanden en kwel.

Oppervlaktewater
Bij het inundatiekanaal ligt er een A-watergang als teensloot in het ruimtebeslag. Deze watergang wordt verlegd en komt terug als B-watergang (zie de volgende figuur de rode B-watergang) (maatregel 1). De reden dat deze watergang terug komt als B-watergang is dat dit stuk watergang geen regionale functie heeft in de afwatering van het gebied. De regionale oppervlaktewatermodellering toont aan dat het verleggen van deze watergang geen significant (> 1 cm) effect heeft op de (piek)waterstanden in het regionale oppervlaktewatersysteem.

Ligging verlegde A-watergang tot B-watergang langs versterkte dijk

 

Door het verleggen van de geraakte watergang komt er netto 15m3 berging in het peilgebied bij. Deze berging is berekend als een peilstijging van 0,3 m boven het zomerpeil, conform beleidsregels Keur WSRL (Lengte * breedte op waterlijn * 0,3). Dit is een positieve ontwikkeling.

Ter hoogte van het Roeierspad wordt een duiker geraakt door het ontwerp. Deze duiker wordt ofwel aangepast ofwel vervangen door een nieuwe watergang (maatregel 2). Dit zal de afwatering lokaal verbeteren. Het effect is dus licht positief.

Dijkvak 12-18 (TG067+07 – TG094+50)
Dijkvak 12-18 grenzen aan peilgebied TLW018. Dit peilgebied loopt eigenlijk helemaal door tot Heesselt, met onderbreking van het kwelbos in Varik. Vanwege de afmeting van dit peilgebied is deze opgedeeld in een stuk voor en na het kwelbos.

Grondwater
De dijkversterking heeft in langs deze dijkvakken geen significante invloed op het grondwatersysteem. Zie ook de algemene beschrijving bij dijkvak 1-12.

Langs Varik en het zuiden van Varik komt er een constructie in de dijk, deze constructie geeft geen verandering van de grondwaterstanden. Wel zorgen deze damwanden voor een kleine (<0,50 mm/d) reductie van de kwel tijdens hoogwater. Dit is een positieve ontwikkeling want dit vermindert de wateroverlast binnendijks. Het effect is dus licht positief.

Oppervlaktewater
Er wordt een verbreding van een A-watergang gerealiseerd in plangebied Molenblok in Varik (maatregel 3). Dit is voor de bergingscompensatie van de te dempen kopsloten. Deze verbreding is afgestemd met de beheerders van het gebied en verbetert een knelpunt in het watersysteem. Zo wordt door het realiseren van de compensatiebehoefte ook lokaal het watersysteem verbeterd. Het effect van deze maatregel is niet terug te zien in de regionale oppervlaktewaterberekening, maar lokaal heeft het een positief effect.

Bergingscompensatie Molenblok

 

Dijkvak 19 (TG094+50 – TG104+06)
Dijkvak 19 beslaat voor een gedeelte het kwelbos in Varik, peilgebied TLW019. Het dijkvak is groter dan het kwelbos, maar in deze paragraaf worden enkel de effecten op het kwelbos besproken.

Grondwater
De dijkversterking heeft geen effect op de grondwaterstanden en kwelstromen in dit peilgebied. Wel komt er een damwand in de dijk, maar deze beïnvloedt niet de kwelstromen.

Oppervlaktewater
Langs deze dijkvakken zijn er geen effecten in de regionale oppervlaktewaterstudie naar voren gekomen.

Dijkvak 19-21 (TG104+06 – TG114+82)
Langs dijkvak 19-21 ligt het tweede gedeelte van peilgebied TLW018. Het regionale watersysteem langs dijkvak 12-18 staat, binnendijks van het kwelbos, in contact met de dijkvakken 19-21. Een gedeelte van dijkvak 19 beslaat het kwelbos.

Grondwater
Los van de lokaal voorkomende effecten op het grondwater en kwelstromen in de deklaag, beschreven bij dijkvakken 1-12, zijn er geen geohydrologische veranderingen langs dit dijkvak.

Oppervlaktewater
Langs deze dijkvakken zijn er geen effecten in de regionale oppervlaktewaterstudie naar voren gekomen. De benodigde compensatie in dit peilgebied voor te dempen kopsloten wordt in Varik (Molenblok) gerealiseerd.

 Dijkvak 21-24 (TG114+82 – TG127+92)
Dijkvak 21-24 grenzen aan peilgebied TLW017. De woonkern Heesselt ligt in dit peilgebied.

Grondwater
Lokaal komen effecten op het grondwater en kwelstromen in de deklaag, beschreven bij dijkvakken 1-12, voor langs deze dijkvakken. De damwand in dijkvak 23 heeft geen effect op de kwelstromen. Wel zorgt de verbreding in Heesselt voor een betere afwatering en daarmee lagere grondwaterstanden. Deze verlaging is positief tijdens natte perioden, maar minder gewenst in droge perioden. Wel blijft het effect beperkt tot de deklaag enkele meters rondom de verbrede watergangen.

Oppervlaktewater
Tijdens hoogwater zal de afwatering in delen van dit peilgebied beter verlopen door verbreding van de watergangen in Heesselt (maatregel 3). Tijdens de T10- en T100bui zijn er geen effecten.

Verbreding watergangen Heesselt

 

In dit peilgebied wordt een aantal A-, B- en C-watergangen geraakt. De compensatie wordt gerealiseerd in de watergang langs de Gemeneweg, tussen de Donkerstraat en de Gerestraat. Deze watergang is door de beheerders van het waterschap aangeduid als knelpunt, en met het realiseren van de compensatie op deze locatie wordt dit knelpunt verlicht. Daarnaast wordt er een gedeelte van de teensloot in noordwesten verlegd omdat die binnen het nieuwe ruimtebeslag valt.

Bij Kerklaan 14 wordt er een extra duiker onder de Kerklaan aangelegd om de lokale waterafvoer te verbeteren. Het effect is dus positief.

Dijkvak 24-28 (TG127+92 – TG148+48)
Dijkvak 24-28 grenst peilgebied TLW016. Dit peilgebied heeft de naam: Voortse Haar. In dit peilgebied liggen de Kromakkers.

Grondwater
Los van de lokaal voorkomende effecten op het grondwater en kwelstromen in de deklaag, beschreven bij dijkvak 1-12, zijn er geen geohydrologische effecten langs deze dijkvakken.

Oppervlaktewater
Langs deze dijkvakken wordt er aan aantal B- en C- kopsloten geraakt door het ruimtebeslag van de dijk. Deze compensatie wordt gerealiseerd door het verbreden van de watergang langs de Gemeneweg, ten noorden van de Gerestraat (maatregel 4, zie Figuur 9‑). Deze watergang wordt als knelpunt ervaren, en het verbreden van deze watergang zal, in combinatie met de compensatierealisatie in peilgebied TLW017, leiden tot een betere afwatering van het gebied. Daarnaast wordt een gedeelte van de watergang bij de Kromakkers geraakt door het ruimtebeslag, en daarom deels verlegd met vergrootte duikers. (maatregel 7). Door de verbreding komt er netto 15m3 berging in het peilgebied bij. Deze berging is berekend als een peilstijging van 0,3 m boven het zomerpeil, conform beleidsregels Keur WSRL (Lengte * breedte op waterlijn * 0,3). Dit is een positieve ontwikkeling.

Dijkvak 28-31 (TG148+48 – TG167+57)
Langs dijkvak 28-31 ligt peilgebied TLW078. Deze dijkvakken omvatten het dijkgedeelte langs de Zandstraat in Opijnen.

Grondwater
Los van de lokaal voorkomende effecten op het grondwater en kwelstromen in de deklaag, beschreven bij dijkvak 1-12, heeft de damwand hier invloed op de kwelstroom tijdens T10-hoogwater. Langs de damwand vindt er, in vergelijking met de overige locaties waar een damwand komt, een relatief grote reductie van de kwel plaats. De reductie is ongeveer 0,50 mm/d tijdens T10-hoogwater. Dit komt doordat er hier een zandbaan aanwezig is, waardoor er in de referentiesituatie al relatief veel kwel is. De damwand sluit de stroming door de zandbaan gedeeltelijk af. Deze kwelvermindering is positief.

Buitendijks wordt er een ondiepe kil langs de buitenteen gegraven om nieuw leefgebied voor de Kamsalamander te realiseren. De vergraving geeft geen binnendijkse geohydrologische effecten.

Oppervlaktewater
Langs deze dijkvakken worden er een aantal kopsloten geraakt. De totale compensatiebehoefte in dit peilgebied bedraagt 46 m3. De compensatiebehoefte hiervoor wordt gerealiseerd door de watergang bij de Zandstraat 44 op te waarderen van B naar A. De duiker onder de Zandstraat wordt hier ook vergroot naar rond 900 mm. Door deze aanpassingen zal de afwatering van het gebied tussen de dijk en de Zandstraat verbeteren.
Door de verbreding komt er netto 36m3 berging in het peilgebied bij.

Verbreding watergang bij Zandstraat

 

De oppervlaktewatermodelering geeft aan dat de afwatering ten oosten van de maatregel verbetert. Dit is een positief effect in natte perioden en minder gewenst in droge perioden. Wel is dit effect grotendeels een modeleffect omdat de verbinding in het veld al bestaat als een B-watergang. Deze B-watergang zit niet in het referentiemodel, en bij opwaardering naar A komt deze wel in de modelschematisatie. Wel is de peildaling tijdens droge perioden te beperken door de nieuwe duiker onder de Zandstraat te voorzien van een afsluiter. Bij het dichtzetten van de duiker kan er meer water vastgehouden worden, wat de situatie in droge perioden verbetert t.o.v. de huidige situatie. Het effect op het oppervlaktewatersysteem is licht positief.

Dijkvak 32-37 (TG167+57 – TG186+87)
Dijkvak 32-37 liggen langs peilgebied TLW025. Dit peilgebied loopt van Opijnen naar Neerijnen. Binnen dit dijkvak ligt het waterontspannerssysteem in Opijnen. Het waterontspannerssysteem is geen onderdeel van de versterkingsopgave van de dijk.

Grondwater
Los van de lokaal voorkomende effecten op het grondwater en kwelstromen in de deklaag, beschreven bij dijkvakken 1-12, zijn er geen geohydrologische veranderingen langs dit dijkvak. Ook de damwanden hebben geen significante invloed op het regionale geohydrologisch systeem.

Oppervlaktewater
De oppervlaktewatermodellering geeft geen effecten voor deze peilvakken. Wel wordt in Neerijnen, achter Waalbanddijk 24, een extra B-watergang gegraven (Maatregel 9) . Deze verbinding verbetert de afvoer van regenwater van de woningen die direct achter de dijk staan. Daarnaast neemt de bergingscapaciteit in dit peilvak met 17 m3 toe. Lokaal verbetert het oppervlaktewatersysteem dus.

Extra B-watergang Neerijnen

 

Binnen dit peilgebied worden er geen watergangen geraakt door het ontwerp. Er is dan ook geen compensatiebehoefte.

Dijkvak 37-39 (TG186+87 – TG195)
Dijkvak 37-39 grenzen aan peilgebied TLW026. Dit is het bos naast het kasteel Waardenburg.

Grondwater
In de huidige dijk zit een damwand. Deze damwand blijft zitten en het ruimtebeslag van de dijk verandert niet significant. Daarom zijn er geen veranderingen in grondwaterstand of kwelstromen.

Oppervlaktewater
De dijkversterking heeft geen effect op waterstanden en afvoercapaciteit van het binnendijkse watersysteem.

Binnen dit peilgebied worden er geen watergangen geraakt door het ontwerp. Er is dus ook geen compensatiebehoefte en er worden geen watersysteemmaatregelen getroffen.

Dijkvak 40-41 (TG195 – TG204+40)
Langs dijkvak 40-41 ligt peilgebied TLW084. Deze peilgebieden lopen van Kasteel Waardenburg tot de A2.

Grondwater
In de huidige dijk zit een damwand. Deze damwand blijft zitten en het ruimtebeslag van de dijk verandert niet significant. Daarom zijn er geen veranderingen in grondwaterstand of kwelstromen.

Oppervlaktewater
De dijkversterking heeft geen effect op waterstanden en afvoercapaciteit van het binnendijkse watersysteem.

Binnen dit peilgebied worden er geen watergangen geraakt door het ontwerp. Er is dus ook geen compensatiebehoefte en er worden geen watersysteemmaatregelen getroffen.

Hieronder is de effectbeoordeling per dijkvakdelen, zoals hiervoor beschreven, weergegeven.

 

De effecten zijn in beeld gebracht in het MER waarbij ook direct de toets doorlopen is in het kader van Beheer- en Ontwikkelingsplan Rijkswateren 2016-2021 (BPRW).

Uitgangspunten en aanpak effecten
De effecten op het oppervlak in het kader van de KRW dienen te worden gecompenseerd. Hiervoor is de begrenzing van het ontwerp van de toekomstige dijk geprojecteerd over de kaart met de ecotopen. Daar waar de nieuwe dijk een ecotoop overlapt, betekent dit dat het overlappende oppervlak in het kader van de KRW gecompenseerd moet worden. 

Kwantificering van de benodigde KRW compensatie
In het ontwerp van de dijkversterking is een beheerstrook opgenomen. Dit is een deel van de kering die ten opzichte van de huidige situatie in principe niet verandert en waardoor er dus ook geen compensatie voor nodig is. Als worst case situatie wordt in de bepaling van de benodigde compensatie dit gedeelte wel betrokken bij de bepaling welke gebieden gecompenseerd moeten worden. Dat betekent dat wij de aantasting groter aanhouden dan in de praktijk verwacht mag worden.

In het ontwerp van de dijkversterking wordt voorzien in landschappelijke inpassing direct langs de dijk. Hierin zijn ook enkele bestaande KRW gebieden opgenomen. Hier vindt versterking van de bestaande natuurwaarden (ook KRW) plaatsvindt. Deze KRW/natuurwaarden vallen binnen de begrenzing van het dijkontwerp maar komen één-op-één weer terug en worden versterkt ten opzichte van de huidige situatie.

De uitgevoerde analyse van aangetaste KRW relevante ecotopen in de dijkversterking resulteert in onderstaande tabel van aangetaste en dus te compenseren oppervlakken, verdeeld naar KRW relevant ecotoop. Ook is inzicht gegeven in water- of oeverareaal.

Overzicht aangetaste en dus te compenseren KRW-relevant areaal, verdeeld per ecotoop [ha]

 

Uit de tabel van de analyse blijkt afgerond in totaal circa 2 ha aan KRW compensatie. Daarvan ligt slechts een klein deel in de beheerstrook van het dijkontwerp. Deze zijn betrokken in de analyse maar zou strikt genomen niet gecompenseerd hoeven te worden omdat hier de inrichting en natuurwaarden niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor is uitgegaan van een worstcase benadering van de KRW opgave. De locaties waar aantasting plaatsvindt, zijn weergegeven in navolgende figuren.

Stiftsche uiterwaard bij Ophemert

 

Stiftsche uiterwaard bij Varik

 

Heesseltsche uiterwaard bij Heesselt

 

Heesseltsche uiterwaard bij Opijnen

 

Rijswaard

 

Compensatie van het verlies aan KRW relevant areaal

Onderstaande tabel geeft inzicht in de benodigde compensatie voor aangetast KRW areaal.

In de tabel is inzicht gegeven in wat er kwantitatief en kwalitatief ter plaatse van het totaal aangetast KRW areaal wordt gecompenseerd direct binnen en direct langs het dijkontwerp.

KRW-compensaties kwantitatief en kwalitatief binnen en direct langs het dijkontwerp

 

Kwantitatieve compensatie
Natuurontwikkeling bij bestaande geulen en killen
Uit de tabel blijkt dat binnen en direct langs het dijkontwerp wordt voorzien in 0,66 ha nieuwe KRW natuur. Bij de inrichting wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de waarden die reeds nu in de directe nabijheid van de locatie zijn gelegen. Deze locaties zijn weergegeven als blauw gearceerde stroken in bovenstaande figuren. Wanneer in deze stroken ook roze gebied is gelegen, betreft het een verbetering van bestaande kwaliteit.

Het gaat in dit geval vooral om de overgangen tussen de kering en de killen/ geulen die tegen de kering zijn gelegen. Deze locaties liggen in of langs gebieden die binnen het dijkontwerp al KRW natuurwaarden hebben. Bij de herinrichting wordt aandacht besteed aan het natuurvriendelijk maken van de oeverzones die door middel van een flauw talud (flauwer dan 1:3) over gaan in water. Deze gebieden worden uitgebreid en bestaande stukken versterkt.

Bij het water van de killen en de geulen zullen milieus terugkeren met ecotopen die tot ontwikkeling komen:

  • RwM: Matig diep (met zones tot max 3 m diep) rivierbegeleidend water (<20 d/j overstroomd);
  • 1: Dynamisch zoet tot brak ondiep water;
  • RwO, Ondiep (met zones tot max 3 m diep) rivierbegeleidend water (<20 d/j overstroomd).

In de oeverzones zullen de volgende ecotopen tot ontwikkeling komen:

  • 2: Zachthoutstruweel in de oeverzone;
  • 3: Pionier zachthoutooibos in de oeverzone;
  • 1: Soortenrijke moerasruigte in de oeverzone;
  • 2: Moerasruigte in de oeverzone.

Natuurontwikkeling door aanleg van nieuwe gebieden
Naast de bovengenoemde compensatie bij de killen en geulen, is ook compensatie en verbeteringen voorzien van andere natuurwaarden langs de dijk.
Hierbij gaat het om twee gebieden die liggen in respectievelijk de Heeseltsche en Stiftsche uiterwaarden. Voor deze locaties gaat het nadrukkelijk om het vergroten van natuurareaal naast verbetering en herstel van de bestaande natuurwaarden. De gebieden dragen ook bij aan landschappelijke inpassing door herstel van de afgetichelde laagtes.
In de Heeseltsche uiterwaarden draagt het natuurgebied ook bij aan het leefgebied voor de kamsalamander en compensatie van de waterhuishouding. In onderstaande figuren zijn deze locaties weergegeven.

Locaties herstel en uitbreiding (paars = verbetering bestaand areaal, groen = vergroting van het areaal)

 

In totaal gaat het om een circa 3,5 hectare waarvan de uitbreiding van de natuur ongeveer 2,1 ha). Bij het inrichtingsplan van deze gebieden is rekening gehouden met de KRW. Hiervoor is aandacht voor het creëren van mogelijkheden voor de ontwikkeling van KRW relevante ecotopen, namelijk:

  • RwM: Matig diep (met zones tot max 3 m diep) rivierbegeleidend water (<20 d/j overstroomd);
  • 1: Dynamisch zoet tot brak ondiep water;
  • RwO, Ondiep (met zones tot max 3 m diep) rivierbegeleidend water (<20 d/j overstroomd);
  • 2: Zachthoutstruweel in de oeverzone;
  • 3: Pionier zachthoutooibos in de oeverzone;
  • 1: Soortenrijke moerasruigte in de oeverzone;
  • 2: Moerasruigte in de oeverzone.

Met de genoemde kwantitatieve verbeteringen binnen en langs het dijkontwerp, kan worden voorzien in een kwantitatieve compensatie van 0,66 ha + 2,1 ha = 2,7 ha.
Hierdoor wordt ruimschoots voorzien in de benodigde compensatie van KRW areaal die was berekend op 2 ha. Er is dus geen sprake van achteruitgang van KRW relevant areaal.

Herstel en verbetering van bestaande KRW kwaliteit (kwalitatief)
In het plan van de dijkversterking is, naast de kwantitatieve toename, ook voorzien dat de bestaande (KRW) natuurwaarden worden verbeterd. Uit de tabel blijkt dat binnen het ontwerp, van de dijkversterking 1,6 ha bestaande (KRW) natuur een impuls krijgt. Dit is wederom in bovenstaande figuur aangegeven met de blauwe arcering over de roze gebieden. Daarnaast wordt ter plaatse en in combinatie met de nieuwe natuur met afgetichelde laagtes (in de Stiftsche uiterwaarden en Heesseltse uiterwaarden), eveneens een kwalitatieve impuls gegeven aan de bestaande KRW natuur. Dit betreft circa 1.25 ha. Dit betekent dat in totaal 1,6+1,25 = 2,85 ha bestaande natuur kwalitatief wordt verbeterd, ook voor de KRW.

Effecten chemische kwaliteitselementen
Met de voorgenomen ingrepen is de verwachting dat er geen effecten zijn op de chemische toestand van het KRW relevant areaal. Alleen tijdens de werkzaamheden zal er door graafwerkzaamheden vertroebeling optreden die na afloop van de werkzaamheden weer verdwijnt.

Conclusies KRW Compensatie
Bij het bepalen van de KRW opgave voor de dijkversterking is een worstcase scenario aangehouden. Daaruit blijkt een compensatie opgave van circa 2 ha, waarbij een klein deel zich bevindt in de beheerstrook van de versterkte kering. Met de genoemde kwantitatieve verbeteringen binnen het dijkontwerp en direct langs de dijk en ter plaatse van voorgestane landschappelijke inpassing met afgetichelde laagtes, kan worden voorzien in een kwantitatieve compensatie van circa 2,7 ha. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de benodigde KRW compensatie als gevolg van de dijkversterking.

Daarnaast vindt er kwalitatieve verbeteringen van natuur in de uiterwaarden plaats. Het betreft circa 3,1 ha aan versterking van (KRW) waarden.

 

Effectbeoordeling

Mitigerende en compenserende maatregelen

Om het dijkversterkingsontwerp uitvoerbaar te maken is in het ontwerp rekening gehouden met maatregelen die negatieve effecten beperken. Aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen zijn daarom niet voorzien.