Verandering maatgevend hoogwaterstand

Met behulp van het afgeleide model van het CVO is het hydraulisch effect bij een maatgevend hoogwater (16.000 m3/s te Lobith) op basis van een modelsimulatie bepaald door de waterstanden te vergelijken met die van het referentiemodel. We zien in figuur 8-1 dat er in de rivieras sprake is van een waterstandstoename van maximaal 2 mm, die in bovenstroomse richting weer langzaam uitdempt. Dit resultaat is plausibel omdat er sprake is van een netto profielvernauwing.

Het waterstandseffect van het CVO is in de Pannerdensche Kop geheel uitgewerkt. Hierdoor is er geen invloed op de afvoerverdeling te verwachten. Overigens wordt opgemerkt dat een effect in de Pannerdensche Kop, ook indien het wel substantieel zou zijn, nog geen diskwalificatie van de maatregel zou betekenen. Er kan immers gebruik worden gemaakt van een constructie in De Pannerdensche Kop, waarmee de afvoerverdeling (binnen een beperkt regelbereik) na de aanleg van individuele maatregelen bijgestuurd kan worden. Hiermee kunnen tijdelijke onevenwichtigheden gecorrigeerd worden. Dit is bij het voorliggende CVO niet aan de orde.

Uit de berekeningen van de benodigde compensatie voor de rivierkundige effecten (opstuwing) blijkt dat de effecten zodanig gering zijn dat er voor de dijkversterking geen compenserende maatregelen nodig zijn. Voor de aanplant van zachthoutooibos in de Rijswaard dient 4 mm compensatie te worden gerealiseerd.

Met het benedenstroom gelegen project dijkversterking Gorinchem-Waardenburg is een onderlinge overeenkomst gesloten om de voor Tiel-Waardenburg noodzakelijke rivierkundige compensatie van in totaal 6mm uit te voeren in de Kropse Waard. Hiermee wordt de noodzakelijke compensatie voor beide projecten via een maatregel gerealiseerd.

Morfologie

Morfologische effecten ontstaan wanneer de stroomsnelheid in de hoofdgeul bij middelhoge afvoeren substantieel beïnvloed wordt. Er zijn geen morfologisch relevante afvoerniveaus doorgerekend. Wel is gekeken naar stroomsnelheidsverschillen bij 16.000 m3/s. We mogen aannemen dat de weergegeven effecten een bovengrens zijn voor de morfologisch relevante afvoerniveaus. Zelfs bij deze hoge rivierafvoer zijn de effecten op de stroomsnelheid uiterst gering. We mogen hierom aannemen dat dit bij lagere debieten ook zo zal zijn, met afwezigheid van morfologische effecten tot gevolg.

Effecten in de uiterwaard zijn niet significant. Er is, met uitzondering van het dijklichaam, geen grondverzet in de uiterwaard en de stroomsnelheidseffecten zijn beperkt van omvang.

Dwarsstroming

De effecten op de stroomsnelheden zijn gering tot nihil. In het zomerbed fluctueren de verschillen rond de nul (wit, groen en geel). Op enkele locaties zijn er lokale stroomsnelheidsverhogingen door buitenwaartse dijkverleggingen.

Er is geen kwantitatieve analyse naar effecten op dwarsstroming in de normaallijn ten behoeve van de scheepvaart gedaan. Echter op basis van de gevonden stroomsnelheidsverschillen kan wel gesteld worden dat de effecten op dwarsstroming geheel afwezig zijn. Immers effecten op dwarsstroming zijn een orde van grootte kleiner dan die op de stroomsnelheden. In het geval van dijkmaatregelen is dwarsstroming overigens doorgaans zelden aan de orde.

HoogwaterstandMorfologieDwarsstroming
00