Grondwater

Algemene effecten

Langs het dijktracé worden lokaal binnendijks watergangen gedempt en verandert het ruimtebeslag van de dijk. De toe- of afname van het ruimtebeslag, en de daarmee optredende verandering van oppervlaktewater, drainage en weerstand van de deklaag, zorgen lokaal voor kleine verhogingen en verlagingen van de grondwaterstand in de deklaag. Deze veranderingen zijn relatief klein en vallen binnen de natuurlijke variatie van grondwaterstanden binnen het gebied. De effecten in de deklaag zijn ook niet te zien in het watervoerendpakket. Dit betekent dat de effecten in de deklaag zeer lokaal zijn, en niet veroorzaakt worden eventuele toegenomen invloed van de Waal. Effecten in de deklaag tijdens de GLG zijn kleiner dan tijdens de GHG. Dit is omdat tijdens de GLG de grondwaterstand al grotendeels beneden de deklaag staat.

De veranderingen in kwel in de GLG en GHG situatie komen voornamelijk lokaal voor. Ter hoogte van het vergrote ruimtebeslag van de dijk ontstaat er minder infiltratie, geohydrologisch wordt dit gecompenseerd door een iets hogere infiltratie in een smalle strook buitendijks langs de dijk. Netto is er op deze manier evenveel kwel en infiltratie richting binnendijks. In de T10hoogwatersituatie is er ter plaatse van de dijk een blauwe kleur te zien in de effectkaarten. Dit is geen toename in kwel, maar juist een afname in infiltratie (de dijk ligt namelijk hoger dan de grondwaterstanden). Omdat de dijk groter wordt, neemt de weerstand van de deklaag toe, en daardoor neemt de infiltratie hier af.

Specifieke effecten dijkvakken

Langs deze dijkvakken wordt er een aantal damwanden aangebracht. De geohydrologische effectberekening toont aan dat deze damwanden de grondwaterstand niet beïnvloeden. Zowel in de GHG, GLG, T10hoogwater en T10laagwater is er geen effect berekend.

Bij het inundatiekanaal ligt er een A-teensloot in het ruimtebeslag. Deze watergang wordt verlegd. De verlegging van deze watergang heeft geen effect op de grondwaterstanden en kwel.

In de geohydrologische effectberekening is de vergraving van de killen in de Stiftse Uiterwaarden nog meegenomen. Deze vergravingen hadden een verlagend effect op de grondwaterstand. Deze vergravingen gaan niet meer door, en het effect zal dus ook niet optreden.

Oppervlaktewater

Bij het inundatiekanaal ligt er een A-watergang als teensloot in het ruimtebeslag. Deze watergang wordt verlegd en komt terug als B-watergang (zie de volgende figuur de rood-wit gestreepte B-watergang). De reden dat deze watergang terug komt als B-watergang is dat dit stuk watergang geen regionale functie heeft in de afwatering van het gebied. De regionale oppervlaktewatermodellering toont aan dat het verleggen van deze watergang lokaal een lichte verbetering in de afwatering veroorzaakt tijdens een T100bui. In de overige gevallen (T10 bui, extreem droog en extreem nat) zijn er geen effecten.

Door het verleggen van de geraakte watergang komt er netto 100m3 berging in het peilgebied bij. Dit is een positieve ontwikkeling. Ter hoogte van het Roeierspad wordt er een duiker geraakt door het ontwerp. Deze duiker wordt ofwel aangepast ofwel vervangen door een nieuwe watergang. Dit zal de afwatering lokaal verbeteren.
Het effect is dus licht positief.