Natuur
Onder het thema natuur vallen verschillende aspecten waarop de drie varianten zijn getoetst. Het betreft hier het ruimtebeslag op Natura 2000-gebieden, de uitstoot van stikstof en de effecten hiervan op omliggende natura 2000-gebieden, het ruimtebeslag op gebieden die aangeduid zijn binnen Natuurnetwerk Brabant, en de effecten op flora & fauna. Hieruit volgen de volgende conclusies:
Enkel op vlak van Natura 2000 zijn de varianten onderscheidend van elkaar. De beïnvloeding van NNB en soorten is voor alle varianten gelijk, onder meer omwille van de komst van de ecoducten die de beoordeling voor NNB beïnvloeden. Een nadere analyse van aanwezige soorten flora en fauna is noodzakelijk om te duiden in welke mate effecten zullen optreden binnen elke variant.
Natuur | Nul-alternatief | Variant A | Variant B | Variant C |
Beïnvloeding Natura 2000 | 0 | – | – – | – – |
Stikstofdepositie | 0 | – – | – | – |
Beïnvloeding NNB | 0 | – | – | – |
Beïnvloeding (beschermde) soorten flora en fauna | 0 | – | – | – |
Onderstaand drop-down menu geeft nadere info over het effect van de varianten op deze thema’s.
Voor Natura 2000 is er hoofdzakelijk gekeken naar het ruimtebeslag van de weg op dergelijke beschermde gebieden, in dit geval het gebied ‘Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux’. Daarnaast is er op basis van het beheerplan bekeken of sprake is van de aantasting van habitattypen of leefgebied van kwalificerende soorten. Ook spelen er andere effectindicatoren zoals verdroging, vernatting en verstoring. Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie is separaat beoordeeld.
Er wordt opgemerkt dat de weg formeel ook behoort tot Natura 2000. Voor ruimtebeslag is voor het huidige wegdek gecorrigeerd, waardoor het netto ruimtebeslag de wegverbreding representeert in Natura 2000-gebied. Overige effectindicatoren worden in een later stadium beschouwd. Er zijn kaarten uit het beheerplan gebruikt om de ligging van habitattypen en leefgebieden voor soorten in Nederland te bepalen. Voor het Belgische deel is hier niet naar gekeken. De volgende criteria zijn gehanteerd:
+ + /
+ /
0 geen fysieke aantasting;
– beperkt ruimtebeslag (< 2 hectare);
– – groot ruimtebeslag (> 2 hectare) en/of aantasting habitattype of leefgebied van kwalificerende soorten
Conclusies
Het is van groot belangvoor het project om vergunbaarheid in een vroeg stadium te toetsen. Dit gebeurt in eerste instantie met een voortoets of passende beoordeling. Er wordt geadviseerd dit in een vervolgfase zo snel mogelijk nader te onderzoeken, aangezien de effecten op Natura 2000-gebieden de doorgang in het project kan tegenwerken. Enkel tracédeel 3 is onderscheidend bij de beoordeling van de varianten. Binnen variant A komt tracédeel 3 grotendeels op het bestaande tracé ondergronds te liggen. Dit heeft minder ruimtebeslag tot gevolg. Voor elk van de varianten geldt dat er binnen tracédeel 2 een ruimtebeslag zal zijn van meer dan 2 hectare wanneer het ecoduct binnen het ruimtebeslag wordt meegenomen. Wanneer het ecoduct niet meegerekend wordt, maar gezien wordt als potentiële kans om meer natuur terug te brengen, vallen varianten B en C onder de grens van 2 hectare.
Natura 2000 | Tracédeel 1 | Tracédeel 2 | Tracédeel 3 | Totaal |
Variant A | 0 | – – | – | – |
Variant B | 0 | – – | – – | – – |
Variant C | 0 | – – | – – | – – |
Eventuele kansen
Er zijn ook kansen te benoemen voor de herontwikkeling in relatie tot Natura 2000-gebieden. Zo valt er in te zetten op infranatuur, waarbij infrastructurele projecten gepaard gaan met natuur en biodiversiteit. Bermen kunnen ecologisch ingericht worden ten behoeve van de biodiversiteit. Een ecoduct kan daarnaast een ecologische verbinding toevoegen aan het bestaande netwerk en het bestaande gebied verder ontsnipperen
Het het rekenmodel AERIUS Calculator kan de stikstofdepositie (mol N/ha/jaar) op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de ontwikkeling worden berekend. Voor het berekenen van de stikstofdepositie worden in het rekenmodel de emissies van stikstof in de verschillende situaties ingevoerd. Het rekenmodel berekent vervolgens de verspreiding van deze stikstofemissies en de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden op stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten.
Indien uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar) dan is er voor het onderdeel stikstofdepositie geen vergunningplicht Wet natuurbescherming. Indien uit de AERIUS- berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) is er meestal wel een vergunningplicht Wet natuurbescherming. Alleen indien verslechtering van habitattypen of leefgebieden van stikstofgevoelige soorten volledig uitgesloten kan worden in een ecologische beoordeling, ondanks toename depositie, is er geen vergunningplicht. Een Wnb-vergunning kan in de volgende situatie verleend worden: ·
- na intern salderen is de toename van de stikstofdepositie ≤ 0,00 mol N/ha/jaar;
- uit een ecologische beoordeling blijkt dat significante negatieve effecten op de betreffende Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten;
- uit een passende beoordeling, eventueel inclusief extern salderen, blijkt dat er geen risico’s zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden;
- na het succesvol doorlopen van de ADC-toets.
Indien uit de AERIUS-berekening blijkt dat er sprake is van een toename van de stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) en niet aan één van bovenstaande beschreven situaties is voldaan kan geen vergunning Wet natuurbescherming worden verleend.
De volgende criteria zijn gehanteerd:
+ + /
+ /
0 de toename van stikstofdepositie is < of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar;
– de toename van stikstofdepositie is > dan 0,00 mol N/ha/jaar, mogelijk kan interne saldering, ecologische beoordeling, passende beoordeling of ADC-toets uitkomst bieden;
– – de toename van stikstofdepositie is aanzienlijk groter dan 0,00 mol N/ha/jaar, minstens 10 mol N/ha/jaar (NL) of 100 mol N/ha/jaar (NL), mogelijk kan interne saldering, ecologische beoordeling, passende beoordeling of ADC-toets uitkomst bieden.
Voor alle varianten geldt dat de wijziging van de verkeersintensiteit en/of verkeerssamenstelling de voornaamste verklaring is van de toename of afname in de stikstofdepositie. Daarnaast zijn er binnen het plangebied bij de verschillende varianten wijzigingen van de infrastructuur die zorgen voor een toename of afname van de stikstofdepositie.
Als gevolg van de planontwikkeling is er tijdens de gebruiksfase een toename van de stikstofdepositie > 0,00 mol N/ha/jaar bij alle onderzochte varianten. In een ecologische beoordeling moet nader onderzocht worden of de toename van de stikstofdepositie significante effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebieden en of het plan uitvoerbaar is. Op basis van de resultaten wordt op voorhand geadviseerd een passende beoordeling uit te voeren. Voor de realisatiefase zijn geen berekeningen uitgevoerd. Zeer waarschijnlijk treedt tijdens de realisatiefase ook een toename van de stikstofdepositie > 0,00 mol N/ha/jaar op. Dit moet nader onderzocht worden.
Stikstofdepositie | Tracédeel 1 | Tracédeel 2 | Tracédeel 3 | Totaal |
Variant A | – – | – – | – – | – – |
Variant B | – | – | – | – |
Variant C | – | – | – | – |
Voor de beïnvloeding van Natuurnetwerk Brabant is in eerste instantie gekeken naar het ruimtebeslag. Daarnaast geldt in de Provincie Noord-Brabant ook externe werking waarvoor effectindicatoren als verdroging, vernatting en verstoring van toepassing zijn Bij de beoordeling is in eerste instantie enkel gekeken naar het ruimtebeslag, exclusief Natura 2000 wat ook onderdeel is van het natuurnetwerk. Het ruimtebeslag op Natuurnetwerk Brabant is dus extra bovenop het ruimtebeslag van Natura 2000-gebied. Overige effecten worden in later stadium beschouwd. De volgende criteria zijn gehanteerd:
+ + /
+ /
0 geen ruimteslag;
– ruimtebeslag < 2ha en geen ecoduct of ruimtebeslag > 2 ha en wel een ecoduct;
– – ruimtebeslag > 2 ha en geen ecoduct.
Conclusies
Tracédeel 2 is niet onderscheidend tussen de varianten. Aangezien er in elk van de varianten een ecoduct voorzien is wordt een deel van het effect van ruimtebeslag gemitigeerd. Voor variant A, B en C geldt daarnaast dat er binnen tracédeel 1 ook een ecoduct wordt gerealiseerd. Variant A heeft door de ondertunneling van tracédeel 3 als gevolg minder ruimtebeslag op omliggende natuur en wordt daardoor minder negatief beoordeeld voor dit tracédeel. In een vervolgfase dient nader bekeken te worden waar het ecoduct komt te liggen. Middels een Nee-tenzij toets moet het provinciaal natuurbeleid daarnaast verder uitgewerkt worden.
Natuurnetwerk Brabant | Tracédeel 1 | Tracédeel 2 | Tracédeel 3 | Totaal |
Variant A | – | – | – | – |
Variant B | – | – | – | – |
Variant C | – | – | – – | – |
Eventuele kansen
Zoals reeds genoemd kan middels een ecoduct verlies aan NNB waarschijnlijk goed gecompenseerd worden. Ook is het van belang in te zetten op infranatuur en de ecologische inrichting van bermen.
Voor de beïnvloeding van (beschermde) soorten flora en fauna gaat het om de negatieve beïnvloeding van soorten door het aantasten van verblijfplaatsen, het verwonden en doden. Ook is er aandacht besteed aan de aantasting van leefgebieden. Er is onder andere gekeken naar de Nationale Databank Flora- en fauna. Op basis van expert judgement is het ruimtebeslag op beschermde gebieden uit de vorige paragrafen geïnterpreteerd. Er is van uitgegaan dat een toename aan ruimtebeslag resulteert in een hoger risico op negatieve effecten voor beschermde flora en fauna. De volgende criteria zijn gehanteerd:
+ + /
+ /
0 fysieke aantasting kan op voorhand worden uitgesloten;
– er treedt beperkt fysieke aantasting op;
– – er treedt veel fysieke aantasting op.
Conclusies
Voor elk van de tracédelen geldt dat fysieke aantasting van beschermde planten en/of verblijfplaatsen en/of functioneel leefgebied van beschermde diersoorten op voorhand niet uit te sluiten is. In de omgeving van het plangebied komen beschermde planten, vogels, zoogdieren, vleermuizen, libellen, vlinders, amfibieën en reptielen voor. Er is echter niet op voorhand te bepalen in welke mate effecten op zullen treden. Nader specialistisch onderzoek dient dit uit te wijzen. Aangezien er in deze fase nog geen specialistisch onderzoek is geweest naar de specifieke soorten die hier voor komen en beïnvloed kunnen worden, zijn de varianten niet onderscheidend. In een vervolgfase dient een quickscan flora en fauna uitgevoerd te worden om inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten en de eventuele effecten.
(beschermde) soorten flora en fauna | Tracédeel 1 | Tracédeel 2 | Tracédeel 3 | Totaal |
Variant A | – | – | – | – |
Variant B | – | – | – | – |
Variant C | – | – | – | – |
Eventuele kansen
Als eventuele kans voor het beschermen van (beschermde) soorten flora en fauna is het behoud van waardevolle bomen, bijvoorbeeld de monumentale bomen langs de N69. Ook de aanleg van faunapassages en het afrasteren van de weg om overstekend wild tegen te gaan wordt als kans gezien voor de herinrichting. Daarnaast kan er ingezet worden op het gebruik van natuurvriendelijke verlichting op plaatsen waar verlichting noodzakelijk is. Zoals reeds eerder aangegeven in vorige paragrafen is het belangrijk de bermen ecologisch in te richten en te beheren ten behoeve van de biodiversiteit. Ook draagt dit bij aan de bestrijding van de processierups.